Kleine dingen
ergens in verpakt
kenden ooit hun belang.
Een haakje voor optrek van sokken,
een pennemes,
loden kogeltjes uit wild,
bolletjes zoethout snoep.
In sigarenkistjes weggestoken.
Gij deed het,
ik deed het ook.
Stukjes stof van ooit een kleed,
spiegeltjes,
tekstjes op een blad,
poppetjes,
een glas.
In elke periode van ons leven
verzamelden we wat.
de zin ervan is verdwenen,
enkel nostalgisch de toets.
Bijhouden of weggeven,
van wat ooit een stuk verleden was.
Simpelweg opruimen,
als het niet past
in de kast.
De appelboom bloesemt,
madelieven steken hun kop boven het gras.
De seringestruik kleurt paars-roze,
paarde-en boterbloemen
met hun felgele pracht.
In de tuin is het nu heerlijk vertoeven,
vogelgesjirp en -gezang,
een gekweel, een gekwetter,
het gesnater van een overvliegende gans.
Kruiden die welig bloeien,
gesnoeid werd enkel het pad.
Een kip wil onnodig broeden,
geregeld getild van de legbak,
bevochtigd met natte doeken.
Opdat ze herstelt,
snel weer kan scharrelen
en eten zoeken.
De lente dringt diep door,
in natuur, dier en mensenras.
Alles ademt frisheid,
proeft nieuwe kracht.